WelkomUitleg › aan elkaar of los: tekort of te kort?

Hier kan je alle uitleg uit aan elkaar of los: tekort of te kort? naslaan.

Schrijf  je de woorden aan elkaar of los? te voorschijn of tevoorschijn, teveel of te veel, er naar toe of ernaartoe of er naartoe enz.

Leer alles over aan elkaar of los: tekort of te kort?

Wil je alles leren over aan elkaar of los: tekort of te kort?? Ga dan naar de leermodule van aan elkaar of los: tekort of te kort? en leer alles stap voor stap met veel oefeningen.

Uitleg aan elkaar of los: tekort of te kort?

aan elkaar of los verschillende betekenis

Er zijn woorden die je op twee manier kunt schrijven.
Hoe je de woorden schrijft, hangt af van de betekenis.

Dat touw is te kort.
Er is een tekort aan eten.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Samenstelling of afleiding?

aan elkaar

Samenstellingen en afleidingen schrijf je aaneen.

Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee of meer delen.
Die delen komen op zich als een woord voor.

slagroom + taart = slagroomtaart
buiten + land = buitenland
televisie + gids + formaat = televisiegidsformaat

Een afleiding is een woord met een voorvoegsel of een achtervoegsel.

leven
beleven
levendig

Dus:
samenstelling: werktafel
afleiding: gewerkt
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Samenstelling met een bijvoeglijk naamwoord

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.

een groot huis
mooie schoenen
rode pepers

Zulke woorden schrijf je los.

Soms schrijf je ze aan elkaar.

Dat is niet op een lage school, maar op een hoge school, wel 30 meter hoog.

Ik studeer aan een hogeschool. Dit is geen hoog gebouw, maar een school voor hoger beroepsonderwijs.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Samenstellingen met een bijwoord.

Wat is een bijwoord?

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.

Een bijwoord vertelt iets over een ander soort woord: 

een werkwoord: Ik heb prachtig geschilderd.

een bijvoeglijk naamwoord: Dat is een erg aardige jongen.

een ander bijwoord: Die auto rijdt zeer snel.

een telwoord: Hij heeft er heel veel.

Deze woorden schrijf je ook los van elkaar.


Wanneer aan elkaar?

Soms schrijf je die woorden aan elkaar.
Dat is zo als:

- die combinatie heel vaak voorkomt.
- het woord iets anders betekent dan de twee losse woorden apart.


Nederland is een dichtbevolkt land.
Deze markt is drukbezocht.
Dit is een veelgebruikt woord.
Dat is mijn schoonmoeder.
Lust je ook rodekool?

Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Samenstelling met een werkwoord

werkwoord

Soms schrijf je een samenstelling met een werkwoord los en soms aan elkaar.

Je hebt hard gelopen.
Je moet nog een eind hardlopen.


Je schrijft de woorden aan elkaar:
- als de combinatie vaak voorkomt
- als het woord iets anders betekent dan de twee woorden apart
- als de klemtoon anders is.

Hij kan goed praten.
Wat je gedaan hebt, kan ik niet goedpraten.
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.

zelfstandig naamwoord gemaakt van een werkwoord

Een werkwoord: in beslag nemen.

Daarvan afgeleid een zelfstandig naamwoord: inbeslagneming.

Kun je die machine buiten werking stellen?

De buitenwerkingstelling is gelukt.

Je ziet dat de zelfstandige naamwoorden aan elkaar worden geschreven.
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Samenstelling met een telwoord

Met een telwoord

Als je tot duizend telt, schrijf je alles als één woord.

25: vijfentwintig

632: zeshonderdtweeëndertig

Na duizend schrijf je een spatie.

1084: duizend vierentachtig

7058: zevenduizend achtenvijftig

Een veelvoud van duizend schrijf je als één woord.

35.000: vijfendertigduizend

80.134: tachtigduizend honderdvierendertig

De hele grote getallen schrijf je met een spatie.

6.000.000: miljoen: zes miljoen

36.000.000.000: zesendertig miljard

Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.

breuken, rangtelwoorden

Breuken schrijf je los.

1/2 = een half = een tweede
2/3 = twee derde
5/8 = vijf achtste

Bij rangtelwoorden in cijfers zit de e,de en ste eraan vast.
1e
1ste
2de
2e
345ste

Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.

Getallen in samenstelingen

Als één woord schrijf je:

derde + wereld + land = derdewereldland
twee + derde +meerderheid = tweederdemeerderheid
drie + gangen + menu = driegangenmenu
eerste + klas +coupé = eersteklascoupé
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Driedelige samenstelling

Drie delen

Kijk eens naar de volgende voorbeelden.

Het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord: rood

Ik drink rode wijn.

Drink jij uit dat groene of dat rode wijnglas?

Ik drink geen wijn uit een bierglas, maar uit een rodewijnglas.

Samenstellingen als rodewijnglazen schrijven we aan elkaar.

Nog een paar voorbeelden.

bruinebonensoep
gekkekoeienziekte
warmwaterkraan
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Met voorzetsels en kleine woordjes.

Voorzetsels

Voorzetsels zijn woorden die je ergens vóór zet.
Denk aan een huis.
naar huis
achter het huis
zonder huis
tegenover het huis
langs het huis
in het huis
om het huis
aan het huis
van het huis
met het huis
boven het huis

en nog veel meer woorden.

Voorzetsels en kleine woordjes

Als je combinaties maakt van woorden uit de bovenste rij met woorden uit de onderste rij, schrijf je ze aan elkaar.

voorzetseldaarerhierwaar


+


voorzetselmeeaftoevanheen

Enkele voorbeelden:
boven + op = bovenop
daar + mee = daarmee
er + aan = eraan
hier + op = hierop
waar + heen= waarheen

En:
bovenin
waaruit
naartoe
ermee
eraf
ertussen
daaruit
middenin
erachter
erlangs
ernaast
ervandaan

en nog veel meer

Nog langere woorden

Komt er voor of achter zo'n woord nog een voorzetsel, dan schrijf je dat hele woord aan elkaar.

erboven
erbovenop

vanaf
ervanaf

tegenover
daartegenover

naartoe
ernaartoe


Uitzondering

Amsterdam ligt dicht bij Haarlem.

Amsterdam ligt dichtbij.

Als het voorzetsel hoort bij een zelfstandig naamwoord dat daarachter staat, moet het los blijven.


Het ligt boven op de kast.
Het ligt erbovenop.

Ze staat vlak bij de deur.
Ze staat daar vlakbij.

midden in of middenin

Hij woont midden in het bos.
Hij woont middenin.

Je schrijft de woorden los als het tweede deel hoort bij een voornaamwoord of een woordgroep die er direct achter komt.

Dat boek ligt boven op de stapel.
Zij woont dicht bij ons.
Hij woont midden in de stad.

Je schrijft de woorden aan elkaar als de losse delen niet bij iets anders horen.

Dat boek ligt bovenop.
Zij woont dichtbij.
Hij woont middenin.
Dat is hier vlakbij.

Uitzondering

Als het voorzetsel deel uitmaakt van een werkwoord, mag het alleen aan dat werkwoord vast.

Johan zit op de schommel. (zelfstandig naamwoord)
Hij valt eraf.
Hij is eraf gevallen.

Marie gaat naar Spanje om af te vallen. (werkwoord = afvallen)
Ze wil wat kilo's kwijt.
Ze valt er af.
Ze is er afgevallen.


Voorzetsel bij werkwoord

Nog een voorbeeld.

Je zit in de bus.
Je wilt eruit.
Je moet achter uitstappen.

Je loopt op de stoep.
Je gaat vooruit.
Je moet iets terug.
Je moet nu achteruit stappen.

Oefeningen

Oefeningen

Klik hier om de oefeningen in de leermodule te doen.

Eind

ga verder met de volgende les.

Kies de juiste

Oefeningen

Oefeningen

Klik hier om de oefeningen in de leermodule te doen.

Drie voorzetsels

Als je een combinatie hebt van drie voorzetsels + het woordje er, daar, hier of waar, dan doen we het volgende: 
deel de combinatie in tweetallen.

er van op aan kunnen wordt dan:
ervan opaan kunnen.

Maar het is niet: erop vooruit gaan.
Maar: erop vooruitgaan.
Omdat vooruitgaan een bestaand werkwoord is.
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
ga verder met het volgende deel of herhaal wat je al hebt gedaan.

Er, hier, daar, waar + voorzetsel + werkwoord

Er, hier, daar, waar + voorzetsel + werkwoord

Er zit vaak aan een voorzetsel vast.

Ik hoor erbij.
Weet jij ervan?

Bij meerdere voorzetsels hoort het laatste voorzetsel vaak bij het werkwoord.

Fijn dat jij eraan toekomt om dat te doen.
Goed dat je ervoor uitkwam.
Oefeningen

Oefeningen

Klik hier om de oefeningen in de leermodule te doen.

Hoort het voorzetsel bij het werkwoord?

Optellen is een werkwoord.
Op hoort bij tellen.
Op mag dan alleen aan het werkwoord vast.
Niet aan er, daar enz.

Ik zal het even optellen.
Ik zal het erbij optellen.

ervan uitgaan.

Uitgaan is een werkwoord.
Uit hoort bij gaan.

Dus: ervan uitgaan.

Hij gaat ervan uit dat ik kom.
Hij is daarvan uitgegaan.

erin gaan of er ingaan?

Ingaan: ergens naar binnen gaan.
In hoort bij het werkwoord gaan.

Ik zag hem er ingaan.

zijn, willen, kunnen, mogen

Je plakt bijna nooit een voorzetsel aan de werkwoorden zijn, willen, kunnen en mogen.

Ik denk dat we erover uit zijn dat het feest doorgaat.
Zouden deze slingers ermee door kunnen of moeten we nieuwe kopen?

vaste betekenis

Soms heeft een aantal woorden een vaste betekenis gekregen.
Dan schrijven we wel alles aan elkaar.

We gaan ervandoor.
We trekken eropuit.
We gaan ernaartoe.

erbij of er bij?

Ik zal het erbij optellen.

Hoe ziet de kamer er bij jou uit?

Het woordje bij hoort nu bij jou.
Je schrijft het dan los van er.

Ik moet er voor mezelf nog even over nadenken.

Voor hoort bij mezelf: voor mezelf.
Dan schrijf je het los van er.


erachter of er achter?

Wat zit er achter zijn opmerking?

Achter zijn opmerking is één geheel.

Wat staat er achter dat huis?

Achter dat huis is één geheel.

Wat is het idee erachter?
Ik loop erachteraan.




er/daar = op die plek

Ik ben er. Ik ben daar.
Ik ben op die plek.
Ik ben op die plaats.

Het woord er/daar schrijf je dan los.

De wedstrijd is in Amsterdam.
Ik weet niet of het er (op die plek) doorgaat.

Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.
Je bent klaar met deze les. Ga nu door met de volgende les.

Verschil in betekenis

Verschil in betekenis

Er zijn woordcombinaties die je op twee manieren kunt schrijven: los en aan elkaar.

Los: dan is er een letterlijke betekenis.

Aan elkaar: het woord heeft een vaste, eigen betekenis.

Los: 
Hij heeft te veel gegeten. Hij heeft meer dan genoeg gegeten.

Aan elkaar:
Ik heb meer betaald dan nodig was.
Ik kreeg het teveel terug.
Oefeningen

Oefeningen

Klik hier om de oefeningen in de leermodule te doen.
Dit is het laatste deel van deze lessen. Je kunt net zo vaak herhalen als je wilt.

Foute opgaven verbeteren

Oefenen

Hier kan je de opgaves die je moeilijk vond nog een keer oefenen.
Oefening

Oefening

Klik hier om de oefening in de leermodule te doen.

Einde!